Wie zijn leven niet wil geven,
niet wil delen met zo velen,
met een ander, gaat verloren
Wie wil geven wat hij heeft,
die zal leven opgegeten,
die zal weten dat hij leeft.
Aan kinderen van twaalf stelt Oosterhuis de eucharistie voor als een gebeuren dat nog verder gaat dan de ‘plaatjes van liefde’ die kinderen dan al rondom zich herkennen: een zoenend koppel, maar ook mensen die proberen een ander mensenleven te redden.
“Sinds Jezus vermoord werd, zijn er mensen geweest die zijn woorden en zijn voorbeeld onthouden hebben, en die ook zo willen leven. Ze komen soms bij elkaar, in een of ander huis, en zij delen brood uit aan iedereen die er zijn hand en zijn hart voor open wil doen. Zij laten ook bekers met wijn rondgaan. En ze bedoelen daarmee: dat ze zelf als brood en wijn gegeten en gedronken willen worden; en dat ze zo willen leven voor een nieuwe verbondenheid van alle mensen. En dat ze tegen de honger zijn en de uitbuiting en de doffe ellende van discriminatie en al dat wapentuig, en dat ze er desnoods veel moeite en geduld en lijden zelfs voor over hebben om dat allemaal de wereld uit te helpen. En dat ze, tegen de hele wereld in als het moet, trouw willen blijven aan dit ideaal, dat ze geleerd hebben van Jezus en van Mozes-en-de-profeten.Dat is alles. En iets anders betekent het niet wat wij ‘eucharistie’ noemen. Er is niets geheimzinnigs en zeker niets spookachtigs aan. Er wordt geen brood veranderd in een lichaam en geen wijn in bloed. Maar door brood te delen en samen de beker te drinken, laten wij aan elkaar merken: dat wij zelf veranderen willen; dat wij zullen proberen deze wereld vol wapentuig en oorlog te veranderen in een wereld van vrede.”
[Huub Oosterhuis ‘De dag die komt’, Pelckmans, Kapellen, 1988]