Klankresten van een onvoltooid verhaal.
Steenlettergrepen, sporen in woestijnzand.
Lichtwoorden, ooit ontvangen, maar van wie –
Het Bijbels geloofsverhaal doorstaat de filter met een moderne bril. Het geloof dat ons dan rest is fundamenteel verschillend van het voor-moderne, sacrale denken. Een kosmisch-sacraal godsbewustzijn zal dan ook niet te vinden zijn in onze liturgische taal.
De Bijbel is een boek dat geleefd is en aan ons, die met een open blik op de wereld staan, vertelt hoe wij kunnen leven. Via de erin gestolde godservaring kan God tot ons spreken, ervaarbaar in de vorm van innerlijke bevrijding, verrijking en zinvinding.
De Lier wil midden in de traditie van het Bijbels geloofsverhaal gaan staan. In dit onvoltooid verhaal is er sprake van een Naam waaraan ‘het religieuze’ wordt getoetst.
We laten Oosterhuis aan het woord over gelijkenis en verschil tussen ‘het religieuze’ en ‘het Bijbels geloofsverhaal’.
“Religie is: aankleding, beschermende omgeving, herbergzaam landschap, speelruimte. Wie heeft er geen behoefte aan spel en bespiegeling die het zelfbewustzijn verruimen, de doodsangst ontspannen ? En de schoonheid van begrafenisrituelen, overal ter wereld waar mensen nog kunnen klagen en treuren om hun doden; en de cultuur van samen drinken en eten – het ritueel van je hand ophouden, brood breken, drinken uit één beker: wie heeft er iets tegen religie ?
Waartoe zijn wij in staat als we onze ‘heilige, instinctieve driften’ vieren ? Tot bloedige feestelijkheden, tot religieuze vervoering wanneer weerloze mensen voor de leeuwen worden geworpen, of met nog meer vernuft worden afgemaakt – wij kennen de devoties van de tirannen, en hoe op grote en op kleine schaal het recht van de sterkste gevierd wordt.
‘Heilig’ is in de taal van de Bijbel de levensadem van iedere mens, heilig is ‘Ik-zal-er-zijn’ die een ’God van armen en ontrechten’ is. Maar een religie die onze instinctieve driften heilig verklaart, kan ons niet behulpzaam zijn bij het vervullen van de Tora. Zo’n religie zal ons infantiliseren, vervreemden van onszelf, ten koste van anderen.
Daar tegen in hebben de profeten van Israël de Naam uitgeroepen. Wat men in strikte of rekkelijke zin ‘religieus’ noemt – mythen of rituelen, wijdingen, doopsels, zingen en bidden, vasten en nachtwaken, ikonen en rozenkransen -, dat is allemaal ook in de traditie van Israël te vinden. Maar het wordt in de Bijbel getoetst aan de Naam, dus: aan het lot van weduwen en wezen, van hongerlijders en nietsbezitters, vreemdelingen, bijwoners, dat slag onmogelijk minste mensen.”
Huub Oosterhuis, Van U is de toekomst. Kome wat komt. Davidsfonds, Leuven, 1996.